woensdag 19 februari 2014

Skiën
















Zoals elke vier jaar staan de kranten (ook on line) weer bol van de berichten over de Olympische winterspelen. Elkaar aftroevend met soortgelijk nieuws en ouds. Politieke beschouwingen. Actie foto's, scores, achtergrondverhalen en het aantal medailles dat is binnengehaald, per land en per deelnemer, vullen de pagina's. Als schaatser van niet Nederlandse afkomst zul je wel af en toe moeten slikken wanneer het podium op drie plaatsen tegelijk wordt beklommen door in oranje kleding gehulde schaatsers. Dat schaatsen schijnen ze erg goed in te zijn, die Hollanders. En hun specifieke kleding gelijkt een tweede flinterdunne huid, zodat je - al dan niet oranje kleurig - ongeveer in je blootje schaatst met daardoor sterk verminderde weerstand. Ik las dat de Amerikanen daarbij vergeleken in een soort vuilniszakken schaatsen, dat levert natuurlijk aanzienlijk mindere tijden op en helemaal geen brons, zilver of goud. Toch vind ik zelf die donkergrijze vuilniszakken (althans hier in Frankrijk) ook flinterdun. Onbedoeld scheuren ze al wel voordat je die zakken vol vuil naar de vuilcontainer hebt gebracht. Ik kan mij dan voorstellen hoe die zakken tijdens het schaatsen ook scheuren, hoe al die resten gaan flapperen, ook nog voor je ogen kunnen plakken en je vervolgens het uitzicht ontnemen. Dan win je niet.
   Bij het zien van ijs, sneeuw en al die pistes moet ik onwillekeurig aan mijn eigen wintersport ervaringen terugdenken. Dat is lang geleden. Het geluid van bevroren sneeuw waarop je afremt en test of je ski's wel scherpe kanten hebben. Het zien van ieder woord dat je uitspreekt omdat het meer dan 10 graden vriest. De warme walm in een restaurant waar je binnenstapt, geurend naar warme wijn en kaasfondue. Het oogverblindende witte landschap, waardoor de wereld veel zachter lijkt te zijn geworden. Het wachten in de file voor de sleeplift of de gondelbaan die je naar de top verplaatsen, niet altijd wetend hoe moeilijk de afdaling zal zijn.
   Het begon halverwege de jaren zestig omdat mijn moeder tegen het einde van het jaar op aanraden van een arts rust nodig had. Het leek mijn vader een goed idee - ook al was het winter - om een korte vakantie te organiseren en vliegen naar een warm land deed je toen nog niet. Hij regelde via een kennis een caravan, die werd volgestouwd met dekbedden, kussens, jassen, een gaskachel en nog meer spullen waarvan je vermoedt die nodig te kunnen hebben in een winters gebied. Om toch lekker ver van huis te zijn gingen we met auto en caravan richting Zuid-Duitsland. Naar een wintercamping, niet ver van de plek waar traditiegetrouw op nieuwjaarsdag de wedstrijd schansspringen werd en nog steeds wordt gehouden. Daar moest dan vast en zeker sneeuw liggen en dat was ook zo.
   Onervaren als mijn ouders - en ook mijn broer en ik - waren aangaande het kamperen in de winter, overkwamen ons allerlei verrassingen. Het vroor 's nachts tussen de 20 en 30 graden en de geleende caravan was niet geïsoleerd. De gaskachel aanlaten tijdens het slapen was onverantwoord, zuurstofgebrek en brand zouden het noodlottige gevolg kunnen zijn. Dus gebruikten we alle dekens en dekbedden die we mee hadden genomen en hing er een wolkendek aan uitgeademde lucht in die (zomer)caravan. Net als bij echte wolken aan de hemel, bevroor al die condenserende waterdamp, met als resultaat ijspegels alom in onze schuilplaats. Langs kasten en planken leek het wel een druipsteengrot wanneer je wakker werd en je ogen opende. En zelfs de dekens zaten vastgevroren tegen de zijwand van de caravan. Via loting - met vier luciferhoutjes (eentje korter dan de andere drie) - bepaalde mijn vader wie die dag de kachel zou aansteken om de hut weer enigszins leefbaar te maken. Hup, een van ons sprong na loting het bed uit, maakte gauw de kachel aan en dook weer terug onder de nog warme dekens. Na een kwartier ongeveer werd die caravan echt een druipsteengrot. Stuk voor stuk begonnen de ijspegels door de langzaam oplopende temperatuur te smelten en te druppelen. Mijn moeder had de avond ervoor sponzen, doeken en bakjes uitgedeeld en zo moest ieder van ons een aantal meters bewerken om smeltwater op te vangen en af te voeren. Alles went.
   Op een ochtend ging mijn vader naar het washok om zich nog een keer, op een meer vertrouwde manier, op te frissen, te scheren en om zijn tanden te poetsen. Naast hem stond een Duitser aan een wastafel en die knoopte een gesprek aan. 'Es war letzte nacht sehr, sehr kalt', opende hij. Waarop mijn vader vroeg hoezo? Die man had om vijf uur 's morgens zijn gasfles bij de caravan gewisseld en het vroor toen 33 graden. Ging je dan thee zetten of iets, anders heb je toch geen last van een lege gasfles, merkte mijn vader op. Nee, voor de verwarming in de caravan, antwoordde hij. Oh, stoken jullie 's nachts, vroeg mijn vader. De man in kwestie staarde mijn vader verbouwereerd aan en sprak hogelijk verbaasd de woorden: jullie niet dan? Nee inderdaad, bij ons was het 's nachts in die hut tussen de 10 en 15 graden onder nul.
   Geen van ons had zich ooit op een paar ski's verplaatst, laat staan leren skiën. Dus beperkten we ons tot schaatsen op een schaatsbaan met perfect ijs. Niet op noren, nee, ijshockey schaatsen, die hadden mijn broer en ik. Wij waren duidelijk niet in de wieg gelegd voor lange afstanden en baanrecords. Kon ook helemaal niet op de relatief kleine schaatsbaan die zij daar in Zuid-Duitsland hadden. Maar de pret was er niet minder om. Mijn ouders vroegen na thuiskomst aan mijn broer en aan mij welk soort vakantie wij prefereerden, winter- of zomervakantie. Tegelijk kozen wij gebroederlijk voor de wintervakantie en zo gingen wij jaarlijks naar de bergen en de sneeuw in de maand december en januari. Mijn vader schafte een caravan aan, kocht stapels isolatiemateriaal en bouwde een veilige kachel in, die 's nachts aan kon blijven. En we gingen allemaal op les om te leren skiën, eerst met gehuurde spullen en ieder jaar daarna zorgden zakgeld en Sinterklaas voor het compleet maken van de uitrusting.
   Pubers als mijn broer en ik toen waren, kenden wij geen angst en al spoedig verkenden we - zonder dat onze ouders dat wisten - de in zwart (als moeilijkste) aangegeven pistes om af te dalen. Weliswaar soms wit weggetrokken rond de neus wanneer we na aankomst op de bergtop naar beneden keken met een wel heel erg steile helling aan de voeten. Dan wachtten we tot er een heel ervaren skiër arriveerde en keken we hoe die naar beneden zoefde. Zo moest het dus en daar gingen we zelf met duivelse snelheid bergafwaarts. Best kicken. Vooral voor mijn broer, die ging vaak nagenoeg rechtuit de berg af, zo snel als hij maar kon. In gebukte houding met een skibril op ter voorkoming van tranende ogen en met de skistokken stevig onder de oksels geklemd. Tijdens het autorijden heeft hij nog steeds die neiging om extreme snelheden te behalen. Een lange periode werkte hij in Duitsland, waar ze geen snelheidsbeperking kennen (kenden?) op de autowegen. Daar was ie druk met het bijhouden van Porsches en Audi's met hoge A aanduidingen. Met dezelfde snelheid als waarmee een vliegtuig het luchtruim kiest. Daarom spreekt men ten aanzien van zijn rijgedrag ook wel van laagvliegen vermoed ik.
   Skiën was erg leuk om te doen, ook al ging dat afdalen wel eens heel verschrikkelijk mis. Een keer doorkruiste ik met hoge snelheid onbedoeld een behoorlijk diepe kuil, dat kun je met zoveel sneeuw om je heen niet echt goed inschatten. Het gevolg was dat ik - ook onbedoeld - een salto inzette, zoiets als je skateboarders en behendige fietsers op TV ziet doen op een speciale helling. Die salto afmaken lukte uiteraard niet en met een smak belandde ik in een vreemde houding op het sneeuwtapijt. Door roepende omstanders en kloppen op mijn schouder kwam ik bij van die circus act, lachte ik, al merkende dat ik niets gebroken had. Dat dacht ik tenminste. Na overeind te zijn gekomen wilde ik verder naar beneden skiën, maar dat kon niet. Een ski was hevig op de proef gesteld door die val en finaal door midden gebroken, einde oefening. Maar met de opluchting alle ledematen nog in tact te hebben.
   Na nog veel vaker skiën en het intensief spelen van zaal handbal, ging het evengoed mis met de ledematen. Terwijl ik dacht voor militaire dienst afgekeurd te zullen worden vanwege mijn slechte ogen (zonder bril zou ik met gemak mijn eigen peloton kunnen neerschieten), werd tijdens die zelfde keuring ontdekt dat mijn knieschijven in behoorlijk slechte staat waren. Kraakbeen dat aanwezig behoorde te zijn was zo goed als verdwenen. Nader onderzoek en knie operaties volgden en vanaf mijn 19e levensjaar heb ik de ski's niet meer aangeraakt helaas. Nu krijg ik hooguit een kick wanneer ik anderen behendig op die latten een afdaling zie maken, het blijft een mooi schouwspel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten